Nijhoff, Martinus
Jump to navigation
Jump to search
Het lied der dwaze bijen
Een geur van hooger honing verbitterde de bloemen, een geur van hooger honing verdreef ons uit de woning. Die geur en een zacht zoemen in het azuur bevrozen, die geur en een zacht zoemen, een steeds herhaald niet-noemen, ried ons, ach roekeloozen, de tuinen op te geven, riep ons, ach roekeloozen naar raadselige rozen. Ver van ons volk en leven zijn wij naar avonturen ver van ons volk en leven jubelend voortgedreven. Niemand kan van nature zijn hartstocht onderbreken, niemand kan van nature in lijve den dood verduren. Steeds heviger bezweken, steeds helderder doorschenen, steeds heviger bezweken naar het ontwijkend teeken, stegen wij en verdwenen, ontvoerd, ontlijfd, ontzworven, stegen wij en verdwenen als glinsteringen henen. -- Het sneeuwt, wij zijn gestorven, wij dwarrelen naar beneden. Het sneeuwt, wij zijn gestorven, het sneeuwt tusschen de korven.
See also
- Nijhoff, Het lied der dwaze Bijen.