Nijhoff, Martinus

From HaFrWiki
Jump to: navigation, search

Het lied der dwaze bijen

Een geur van hooger honing 
verbitterde de bloemen, 
een geur van hooger honing 
verdreef ons uit de woning.

Die geur en een zacht zoemen 
in het azuur bevrozen, 
die geur en een zacht zoemen, 
een steeds herhaald niet-noemen,

ried ons, ach roekeloozen, 
de tuinen op te geven, 
riep ons, ach roekeloozen 
naar raadselige rozen.

Ver van ons volk en leven 
zijn wij naar avonturen 
ver van ons volk en leven 
jubelend voortgedreven.

Niemand kan van nature 
zijn hartstocht onderbreken, 
niemand kan van nature 
in lijve den dood verduren.

Steeds heviger bezweken, 
steeds helderder doorschenen, 
steeds heviger bezweken 
naar het ontwijkend teeken,

stegen wij en verdwenen, 
ontvoerd, ontlijfd, ontzworven, 
stegen wij en verdwenen 
als glinsteringen henen. --

Het sneeuwt, wij zijn gestorven, 
wij dwarrelen naar beneden. 
Het sneeuwt, wij zijn gestorven, 
het sneeuwt tusschen de korven.

See also

top

Reference

top